Lees meer

Meld je aan voor de nieuwsbrief
Aanmelden nieuwsbrief
Neem contact met ons op
Contact

In de zogenaamde 15 april-arresten van de Hoge Raad uit 2005 is beslist dat een vennootschappelijk ontslagbesluit in beginsel ook het einde van de arbeidsrechtelijke verhouding betekent. Er doet zich een uitzondering op deze regel voor als een wettelijk ontslagverbod beëindiging van de dienstbetrekking verhindert of als partijen anders zijn overeengekomen.

De rechtbank Rotterdam heeft onlangs een zaak behandeld van een statutair directeur, die tijdens ziekte als directeur werd ontslagen. Vanwege het opzegverbod bij ziekte is de arbeidsovereenkomst door het ontslag als bestuurder niet beëindigd. De kantonrechter ontbond op verzoek van de directeur de arbeidsovereenkomst wegens een ernstige vertrouwensbreuk en een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen. Omdat de arbeidsovereenkomst werd ontbonden op verzoek van de directeur, had hij geen recht op de met de werkgever bij zijn benoeming overeengekomen ontslagvergoeding. Die vergoeding was alleen verschuldigd bij ontslag op initiatief van de werkgever. Wel kende de kantonrechter de directeur een billijke vergoeding toe. Tijdens zijn ziekte werd de directeur meegedeeld dat hij niet de juiste persoon was om de vennootschap te leiden. De directeur vatte dat op als het opzeggen van het vertrouwen in hem. Vervolgens werd de directeur ontslagen en uitgeschreven als bestuurder in het handelsregister. De directeur was van het ontslag niet eerder op de hoogte dan tot de ontvangst van een brief van de KvK waarin van de uitschrijving melding werd gemaakt. De werkgever ontkende dat een ontslagbesluit was genomen. Pas drie maanden later werd duidelijk dat er wel een ontslagbesluit ten grondslag lag aan de uitschrijving. De vennootschap deed tijdens de ziekte te weinig om de directeur te laten re-integreren in het arbeidsproces. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld jegens de directeur. Daarmee was voldaan aan het vereiste om een billijke vergoeding toe te kunnen kennen. De kantonrechter stelde deze vast op een bedrag van € 400.000.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBROT20196518, C/10/572375 / HA RK 19-450 | 05-09-2019

Vraag vrijblijvend een offerte aan

    Neem contact met mij op
    Liever direct contact opnemen?